Casus arbeidsrecht: Aanzegplicht werkgever tijdelijk contract
Wordt een tijdelijke arbeidsovereenkomst ondanks twee keer verzuimen van de aanzegplicht door de werkgever automatisch een contract voor onbepaalde tijd? In deze arbeidsrechtcasus legt onze collega Gabriëlle Verberne uit hoe een kantonrechter en het hof van Amsterdam hierover oordelen.
Sinds de invoering van de Wet werk en zekerheid (2015) moet de werkgever de werknemer met wie hij een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd heeft gesloten, informeren over het al dan niet voorzetten van deze overeenkomst. Bij voortzetting meldt de werkgever de voorwaarden waaronder hij de overeenkomst wil voortzetten. De werkgever informeert de werknemer schriftelijk, uiterlijk één maand voordat de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt. Het doel van de aanzegplicht is de werknemer tijdig zekerheid te bieden, mede ook met het oog op het zoeken van een andere baan.
De wet regelt de gevolgen van het niet nakomen van de aanzegplicht. De werknemer heeft dan recht op een vergoeding van één maandsalaris. Is de werkgever de verplichting niet tijdig nagekomen dan ontvangt de werknemer een vergoeding pro rato. De werkgever is niet schadeplichtig als hij wel tijdig laat weten de arbeidsovereenkomst te willen voorzetten, maar daarbij niet meldt onder welke voorwaarden. Op grond van de wet wordt de arbeidsovereenkomst dan geacht te zijn voortgezet onder dezelfde voorwaarden voor dezelfde duur (met een maximum van één jaar).
Wat als een arbeidsovereenkomst met een intentieverklaring voor een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd twee maal wordt voortgezet zonder aanzegging? Hierover gaat het arrest van het Hof Amsterdam van 29 juni 2021 (ECLI:NL:GHAMS:0221:1905).
De casus
De werknemer treedt in dienst op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die van rechtswege eindigt. In de arbeidsovereenkomst is opgenomen: “ De arbeidsovereenkomst heeft een duur van zes maanden en eindigt van rechtswege op 2 juni 2019. Partijen hebben de intentie de arbeidsovereenkomst vanaf 3 juni 2019 voort te zetten voor onbepaalde tijd. Vóór 1 april 2019 overleggen partijen of en tegen welke arbeidsvoorwaarden zulks plaatsvindt.”
Tussen partijen heeft geen overleg plaatsgevonden over het voortzetten van de arbeidsovereenkomst. Per 3 juni 2019 wordt de arbeidsovereenkomst stilzwijgend onder dezelfde voorwaarden voortgezet. Dit herhaalt zich op 3 december 2019. Op 21 januari 2020 deelt de werkgever de werknemer mee het dienstverband na 2 juni 2020 niet meer te verlengen, zodat de arbeidsovereenkomst per voornoemde datum eindigt. Deze aanzegging is op 27 januari 2020 schriftelijk bevestigd. De werknemer meent dat door de stilzwijgende verlenging van het dienstverband na 1 april 2019 sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
Niet netjes van de werkgever, maar geen arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd
De kantonrechter is het niet eens met de werknemer. Hij oordeelt dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wordt geacht te zijn voortgezet voor dezelfde tijd onder dezelfde voorwaarden. Het enkele feit dat in de overeenkomst de (geclausuleerde) intentie van het sluiten van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is opgenomen, is onvoldoende om aan te nemen dat na 1 april 2019 sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Het is geen harde toezegging of garantie. De kantonrechter vindt het niet netjes van de werkgever om geen aandacht te geven aan de verlenging van de arbeidsovereenkomst, maar dat alleen is ook onvoldoende. Het zou anders zijn als de werknemer er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat overeenkomstig de intentie, het dienstverband werd voortgezet voor onbepaalde tijd. Volgens de kantonrechter deden dergelijke omstandigheden zich hier niet voor. De werknemer legt zich niet neer bij het vonnis van de kantonrechter en gaat in hoger beroep bij het hof Amsterdam.
Niet aanzeggen is rechtens onjuist, maar leidt alleen tot schadeplichtigheid van de werkgever
Hoe moet de (geclausuleerde) intentieverklaring in de arbeidsovereenkomst worden uitgelegd? Het hof legt dit uit aan de hand van het “Haviltex-criterium”. Het komt hierbij aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van de arbeidsovereenkomst mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. De passage in de arbeidsovereenkomst is een geclausuleerde intentie, want: 1. voor 1 april 2019 overleg tussen partijen, 2. over of een voortzetting voor onbepaalde tijd zou plaatsvinden, 3. en zo ja tegen welke voorwaarden een voortzetting zou plaatsvinden. Op grond hiervan oordeelt het hof dat de tot twee maal toe stilzwijgend verlengde arbeidsovereenkomst in beginsel van rechtswege is geëindigd.
Had de werknemer gezien de feiten en omstandigheden erop mogen vertrouwen dat hij vanaf 3 juni 2019 voor onbepaalde tijd in dienst was bij de werkgever? Net als de kantonrechter, vindt het hof dat dergelijke feiten en omstandigheden zich niet hadden voorgedaan. Dat de werkgever zijn aanzegverplichting niet is nagekomen, speelt hierbij geen rol. Dat de werkgever tot twee keer toe niet aan de wettelijke aanzegplicht heeft voldaan, is rechtens onjuist en leidt tot schadeplichtigheid. De werkgever die de wettelijke aanzegplicht niet nakomt en zich erop beroept dat de arbeidsovereenkomst wordt geacht voor dezelfde tijd en op de vroegere voorwaarden te zijn voortgezet, handelt niet in strijd met goed werkgeverschap of naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, aldus het hof Amsterdam in deze zaak.